Homo Sacer

[wtr-time]

Op 19 juni 2024 bespraken we het boek ‘Homo Sacer. De soevereine macht en het naakte leven‘ van Giorgio Agamben. Het boek verscheen in 1995 en heeft veel aandacht getrokken. Het werk heeft drie delen plus een voorwoord van de vertaler Gert-Jan van der Heiden.

Agamben onderzoekt in het boek het verband tussen politiek en leven. In de inleiding worden de twee levensvormen genoemd die de Grieken gebruikten. ‘Zoè’ voor het leven dat alle levende wezens gemeen hebben en ‘bios’ dat de specifieke levenswijze van een individu of  groep aanduidde. Plato en Aristoteles noemden nog een derde soort leven, het contemplatieve leven dat ook om een bepaalde levenswijze gaat. Vervolgens komt Michel Foucault aan bod met het begrip biopolitiek en daarna Hannah Arendt die het bekende boek ‘The human conditon’ heeft geschreven. Agamben blijft tamelijk abstract en schrijft: “Maar de intrede van het zoè in de sfeer van de polis, de politisering van het naakte leven als zodanig, vormt hoe dan ook de beslissende gebeurtenis van de moderne tijd en markeert een ingrijpende transformatie van de klassieke politiek-filosofische categorieën.” De schrijver concludeert: “Je kunt zelfs zeggen dat de productie van een biopolitiek lichaam het oorspronkelijke werk van de soevereine macht is.” Hierbij zouden de twee kernelementen van de westerse politiek  insluiting en uitsluiting zijn. Agamben komt nu bij de essentie van zijn boek: “De hoofdrolspeler van dit boek is het naakte leven, dat wil zeggen het leven van de homo sacer (de heilige mens) die gedood maar niet geofferd kan worden, waarvan wij de essentiële rol in de moderne politiek willen belichten.”

Na de inleiding volgt het eerste deel waarin het begrip soevereiniteit wordt onderzocht en de auteur begint met de paradox: ‘De soeverein staat tegelijkertijd buiten en binnen de rechtsorde’. Hij noemt de definitie die Carl Schmitt gaf van het begrip soevereiniteit: ”Soeverein is degene die over de uitzonderingstoestand beslist”. Het tweede deel van het boek onderzoekt het raadselachtige begrip ‘homo sacer’ uit het Romeinse strafrecht. “… homo sacer is hij die door het volk van een misdaad is beschuldigd; het is niet toegestaan hem te offeren, maar wie hem doodt zal niet vanwege moord worden veroordeeld; … Vandaar dat men een slechts en onrein mens heilig pleegt te noemen”. Over de betekenis hiervan is al sinds de oudheid eindeloos veel geschreven. Agamben keert weer terug naar het begrip soevereiniteit en schrijft: “soeverein is degene voor wie alle mensen potentiële homines sacri zijn, en home sacer is degene tegenover wie alle mensen zich al soevereinen gedragen.” De auteur vraag zich tenslotte af of zijn analyse van de home sacer wel juist is. De Romeinse heerschappij is lang voorbij en bij ons staat het idee van heiligheid van het leven geheel los van de offerideologie. Agamben zegt dat hij beslist de holocaust niet met het aspect van een offer wil associëren (zoals anderen wel hebben gedaan), want de uitroeiing had niets van doen met religie of recht maar alleen met biopolitiek.

Het derde deel van het boek behandelt de concentratiekampen van de Tweede Wereldoorlog als biopolitiek paradigma van de moderne tijd. Agamben begint met een verwijzing naar Foucault die zijn aandacht op de biopolitiek had gericht: “De moderne mens is een dier met een politiek die zijn bestaan als levend wezen ter discussie stelt”. Hannah Arendt dacht hier geheel anders over. Agamben analyseert verder en schrijft dan: “Maar even zeker is dat de opkomende Europese democratie niet het bios, het gekwalificeerde leven van de burger in het centrum van haar strijd met he absolutisme plaatste, maar het zoè , het naakte leven in zijn anonimiteit, dat als zodanig onder de soevereine ban valt …”. Uit de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ (1789) concludeert Agamben dat de burger bij zijn/haar geboorte (het naakte, natuurlijke leven) drager van de soevereiniteit wordt. Dit is het fundament van de natiestaat. Bij de verdere historische ontwikkelingen raakt de natiestaat in crisis en dan kunnen het fascisme en het nazisme opkomen, “twee biopolitieke bewegingen in strikte zin, die van het natuurlijke leven het oord van de soevereine beslissing bij uitstek maken”.

Het boek was tot dit punt zeer abstract maar nu is er een wending. De auteur beschrijft gebeurtenissen in de twintigste eeuw en de tekst wordt veel concreter en leesbaarder. Volgens Agamben is een verontrustend aspect van het vluchtelingenprobleem dat er afstand geschapen wordt tussen geboorte en nationaliteit waardoor de fictie van de soevereiniteit onder druk komt te staan en het naakte leven verschijnt. Zijn de vluchtelingen vogelvrij? Het euthanasieprogramma onder het naziregime zou – volgens Agamben – bij artsen veel minder weerstand hebben ontmoet dan bij de bisschoppen, omdat de soeverein over de waarde of onwaarde van het leven kon beslissen. “Führerworte haben Gesetzeskraft!” Om de logica hiervan in te zien moeten we het totalitarisme in het kader van de biopolitiek plaatsen. Ook de situatie van de concentratiekampen wordt vanuit de (bio)politiek en het rechtssysteem van het Derde Rijk geanalyseerd en de begrippen insluiting en uitsluiting worden weer toegepast. Agamben heeft een juridische bril opgezet en toont hoe de verschrikkelijke gebeurtenissen toch passen in de nazistische rechtsorde. Binnen het Duitse Rijk zouden altijd nog bepaalde regels of normen gevolgd zijn die de voorvallen zouden kunnen legitimeren. Het betoog van Agamben wordt hier erg formalistisch en laat gemakshalve de gruwelijkheden die in Polen, Rusland en de Oekraïne zijn begaan buiten beschouwing. Dit betekent echter niet dat Agamben zaken vergoelijkt. De relatie tussen Heidegger en het nazisme noemt hij het schandaal van de twintigste-eeuwse filosofie.

Onze meningen over het boek liepen sterk uiteen. Sommigen vonden het heel interessant en anderen waren uiterst negatief. Positief zijn de analyses en bijzondere gezichtspunten die Agamben biedt op de geschiedenis van de twintigste eeuw en dat geldt ook voor zijn opmerkingen over de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (1789). Daar tegenover staat de abstracte en extreem wijdlopige behandeling van een klein aspect van de Romeinse rechtsorde. Is dat aspect werkelijk te vergelijken met toestand in het Derde Rijk of met de gebeurtenissen in het voormalige Yugoslavia of in Guantánamo Bay? Onze  uiteenlopende opvattingen gaven aanleiding tot een goede discussie. Een vraag die opkwam (niet voor het eerst): In hoeverre is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) universeel?

Agamben verwijst in het boek naar bijna tweehonderd auteurs en filosofen. Arendt, Aristoteles, Benjamin, Foucault en Schmitt worden meer dan tien keer genoemd. Hierna volgen ex aequo Heidegger en Hitler met elk zeven verwijzingen. 
De vertaler heeft het breedsprakige Italiaanse proza goed omgezet in leesbaar Nederlands.

Willem van Maren
Juli 2024